Bij wanbetaling kan een schuldeiser verschillende acties ondernemen om toch betaald te krijgen. Als de schuldeiser een roerende zaak of dier van de schuldenaar onder zich heeft, kan hij mogelijk gebruikmaken van retentierecht of van zijn eventuele vuistpandrecht. In dit artikel worden deze ‘rechten’ toegelicht.
Voorbeeld
Een pensionstal sluit een stallingsovereenkomst met een eigenaresse van een paard. Na enige tijd stopt de eigenaresse met het betalen van de maandelijkse stallingskosten en reageert vervolgens niet op aanmaningen van de pensionstal. Het paard staat daar ondertussen nog steeds en de stallingskosten lopen op. De pensionstal wil graag actie ondernemen om de stallingskosten alsnog betaald te krijgen. De pensionstal kan dan gebruikmaken van het retentierecht of eventueel van een vuistpandrecht.
Retentierecht
Het retentierecht is volgens de wet ‘de bevoegdheid die in de bij de wet aangegeven gevallen aan een schuldeiser toekomt, om de nakoming van een verplichting tot afgifte van een zaak aan zijn schuldenaar op te schorten totdat de vordering wordt voldaan‘. Oftewel: onder bepaalde voorwaarden mag een schuldeiser die verplicht is om een zaak aan zijn schuldenaar af te geven, dit uitstellen totdat zijn vordering is voldaan. In het voorbeeld betekent dit dat de pensionstal het paard (onder voorwaarden) achter slot en grendel onder zich mag houden totdat de rekeningen zijn betaald.
Een schuldeiser mag het retentierecht uitoefenen indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de vordering van de schuldeiser opeisbaar zijn. Wanneer er een betalingstermijn is afgesproken, dan is de vordering opeisbaar als niet binnen de afgesproken termijn is betaald. Als daarover niets is afgesproken, dan is de vordering onmiddellijk opeisbaar. Ten tweede moet er voldoende verband zijn tussen de vordering van de schuldeiser en zijn verplichting tot afgifte van de zaak. Tot slot moet de schuldeiser houder van de zaak zijn: de schuldeiser die het retentierecht uitoefent, ook wel de ‘retentor’ genoemd, moet daarover de feitelijke macht uitoefenen en dat moet voor derden kenbaar zijn. In het voorbeeld van de pensionstal kan bijvoorbeeld met een bord op boxdeur worden aangegeven dat op het paard het retentierecht wordt uitgeoefend en de stal niet mag verlaten.
Het retentierecht is in eerste instantie een drukmiddel om ervoor te zorgen dat de schuldenaar alsnog betaalt. Als dit niet gebeurt, kan de schuldeiser zijn vordering mogelijk op het paard verhalen. Dat betekent praktisch gezien dat hij het paard kan (laten) verkopen en uit de opbrengst daarvan zijn vordering kan voldoen. Dit kan alleen niet zomaar. Hiervoor is een zogenaamde executoriale titel nodig, een gerechtelijke uitspraak. De schuldeiser moet hiervoor naar de rechter. Als de schuldeiser een gunstig vonnis krijgt, kan hij beslag laten leggen op het paard waarop hij het retentierecht uitoefent. Het paard kan vervolgens op een openbare veiling of, met toestemming van de rechter, onderhands worden verkocht.
Vuistpandrecht
Een vuistpandrecht is een bepaald soort pandrecht dat onder andere kan worden gevestigd op roerende zaken, dus ook op paarden. Een pandrecht is een zekerheidsrecht: het is bedoeld als zekerheid dat de vordering wordt voldaan. Als de schuldeiser een pandrecht heeft op een paard van de schuldenaar en die voldoet niet aan zijn betalingsverplichtingen en is in verzuim, dan kan de schuldeiser zijn vordering op het paard verhalen. De schuldeiser (de pandhouder), heeft daarvoor geen vonnis nodig en hoeft ook geen beslag te leggen. Dit wordt ook wel het recht van parate executie genoemd. Het paard kan ook in dit geval op een openbare veiling of, met toestemming van de rechter, onderhands worden verkocht.
Voor een pandrecht is wilsovereenstemming nodig. De schuldeiser en schuldenaar kunnen overeenkomen dat de schuldenaar zekerheid voor de vordering stelt in de vorm van een pandrecht. Dat pandrecht moet vervolgens worden gevestigd. Een vuistpandrecht wordt eenvoudig gevestigd door het paard in de macht van de pandhouder of van een afgesproken derde te brengen. Zo kan een springruiter met de eigenaar van een springpaard een vuistpand afspreken. Zij doen er verstandig aan dat in het trainingscontract schriftelijk vast te leggen. Door het paard aan de springruiter in training te geven en bij de springruiter te stallen, wordt het vuistpandrecht gevestigd. Worden de kosten van de training niet betaald, dan kan de springruiter het paard verkopen en uit de opbrengst de kosten voldoen.
Verschillen
Het eerste belangrijke verschil tussen beide ‘rechten’ is dat iedere schuldeiser het retentierecht kan uitoefenen mits aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan, terwijl het vuistpandrecht door partijen moet worden overeengekomen – bij voorkeur schriftelijk – en gevestigd (het retentierecht kan ook worden overeengekomen, maar dan gelden andere regels). Het tweede belangrijke verschil is dat de schuldeiser bij het vuistpandrecht het recht van parate executie heeft en bij het retentierecht niet. Bij een vuistpandrecht hoeft de schuldeiser dus niet eerst naar de rechter.
Conclusie
Tot slot moet worden opgemerkt dat aan deze ‘rechten’ ook verplichtingen verbonden zijn. Zo hebben de retentor en pandhouder een zorgplicht voor het paard. Aan beide ‘rechten’ zijn bovendien allerlei wettelijke voorwaarden verbonden. Er kleven voor de schuldeiser ook risico’s aan het gebruik van deze ‘rechten’ wanneer dit onjuist of onterecht gebeurt. Het is daarom verstandig hierover vooraf juridisch advies te vragen.
Wibe Reddingius is advocaat en partner bij Langelaar Klinkhamer Advocaten. Hij specialiseert zich op het gebied van het ondernemingsrecht, contractenrecht en (internationaal) handelsrecht. Daarnaast is Wibe specialist op het gebied van het hippisch recht en is hij als zodanig advocaat van bekende ruiters en amazones, fokkers, handelaren en hippische brancheorganisaties. Vragen naar aanleiding van deze blog post? Neem contact op met Wibe door te mailen naar reddingius@langelaarklinkhamer.com.