Search

Tijdige wraking van arbiters in UNUM-arbitrage

Tijdige wraking van arbiters in UNUM-arbitrage

Recentelijk heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gewezen waarin hij (onder meer) heeft geoordeeld over de tijdigheid van de wraking van arbiters.

Het ging in die zaak, voor zover van belang, om het volgende. Een partij in een arbitrageprocedure (hierna: “de partij”) heeft de benoemde arbiters op enig moment gewraakt. De aanleiding voor die wraking was een mededeling die de arbiters enige tijd (om precies te zijn: drieëntwintig dagen) daarvóór hadden gedaan ten aanzien van hun beweerdelijke onafhankelijkheid en onpartijdigheid.

Op de dag van de wraking hebben de arbiters medegedeeld daarin niet te berusten. Twee weken later heeft de partij (tijdig, gelet op artikel 1035 lid 2 Rv) bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam een verzoekschrift ingediend, waarin zij verzocht de wraking gegrond te verklaren.

De arbiters hebben hiertegen verweer gevoerd. Zij stelden zich allereerst – simpel gezegd – op het standpunt dat de partij niet-ontvankelijk zou zijn, omdat te laat zou zijn gewraakt.

Op grond van artikel 1035 lid 1 Rv dient de (kennisgeving van de) wraking van een arbiter plaats te vinden binnen vier weken nadat de reden tot wraking aan de wrakende partij bekend is geworden. Krachtens het zesde lid van dat artikel kan die termijn door de partijen bij overeenkomst worden verkort of verlengd.

Volgens de arbiters had de partij binnen twee weken na de betreffende mededeling moeten wraken, gelet op de volgende bepaling uit het van toepassing zijnde UNUM arbitragereglement:

“Challenge of one or more arbitrators shall be made in accordance with the regulations established by law. The time period specified in article 1035 of the Dutch Code of Civil Procedure shall be two weeks. (…)”.

De partij stelde zich – kort gezegd – op het standpunt dat een termijn van twee weken voor wraking in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Zij is in het buitenland gevestigd en die termijn zou onhaalbaar zijn.

De voorzieningenrechter was met de partij van oordeel dat het in deze omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid inderdaad onaanvaardbaar is uit te gaan van een termijn van twee weken voor wraking. Daartoe overwoog de voorzieningenrechter – kort gezegd – dat de bepaling uit het UNUM arbitragereglement niet helemaal duidelijk is over welke termijn uit artikel 1035 Rv wordt bedoeld, in welk artikel meerdere termijnen genoemd staan die bovendien van lengte verschillen. De voorzieningenrechter vond dat die onduidelijkheid niet aan de partij mocht worden tegengeworpen en dat zij uit mocht gaan van de wettelijke termijn van vier weken. De voorzieningenrechter kwam zodoende tot het oordeel dat de partij de arbiters tijdig had gewraakt.

De partij was dus ontvankelijk (zij had het verzoekschrift twee weken nadat zij de mededeling had gekregen dat de arbiters niet in de wraking berusten, ingediend). Het verzoek tot het gegrond verklaren van de wraking is echter op inhoudelijke gronden afgewezen.

Erik Klinkhamer

Bekijk alle posts over:

Ga naar de inhoud