Zoek

Hoe maximaal is het maximum? Over rente en het CLC-fonds

Hoe maximaal is het maximum? Over rente en het CLC-fonds

Binnen het maritieme recht zijn internationale afspraken gemaakt over de maximumaansprakelijkheid van schepen. Deze aansprakelijkheidsbeperking is vrij uniek voor de scheepvaart en kent dan ook een lange geschiedenis. Het beoogde doel van het vaststellen van een maximale aansprakelijkheid is het verzekerbaar maken van de grote risico’s waarmee de maritieme sector dagelijks te maken krijgt. Maar hoe maximaal is deze maximale aansprakelijkheid?

Dit klinkt misschien als een vrij zinloze vraag. Maximaal is gewoon maximaal, toch? Uit de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 25 oktober jongstleden (ECLI:NL:RBROT:2023:9936) blijkt echter dat daar het een en ander op af te dingen valt. Dat zit als volgt.

Beperking aansprakelijkheid

Op 23 juni 2018 ontstaat een olieramp nadat de tanker “Bow Jubail” tegen een steiger in Rotterdam vaart. Op grond van het CLC verdrag 1992 (International Convention on Civil Liability for Oil Pollution Damage) mag de “Bow Jubail” haar aansprakelijk in zo’n geval beperken tot een totaalbedrag van ongeveer €20 miljoen. Hiervoor moet de “Bow Jubail” een verzoek tot fondsstelling doen bij de Rechtbank Rotterdam.

Voor deze casus is het belangrijk om te weten dat de “Bow Jubail” en haar schuldeisers het na 2018 lange tijd niet eens waren over de omvang van de aansprakelijkheid. De “Bow Jubail” was namelijk aanvankelijk van mening dat niet de CLC-limiet als uitgangspunt genomen moest worden, maar de lagere limieten uit het LLMC-verdrag. Dit andere belangrijke maritieme verdrag regelt de aansprakelijkheid in veel gevallen waar het CLC niet in voorziet, bijvoorbeeld het lekken van bunkerolie van schepen die geen olietanker zijn.

Om uiteindelijk tot een bedrag van €20 miljoen te komen is vijf jaar lang tot aan de Hoge Raad geprocedeerd. Dit betekent dat er sinds de olieramp en de mogelijke fondsstelling vijf jaar verstreken is. En over die vijf jaar is natuurlijk inflatie ingetreden. Dit betekent dat die €20 miljoen vandaag minder waard is dan hij in 2018 waard was.

Nu kan een dergelijk probleem in de meeste gevallen simpelweg gerepareerd worden met het in rekening brengen van rente bovenop het totale beperkingsbedrag, in dit geval €20 miljoen. Dit is in Nederland geregeld met de zogenaamde wettelijke rente. De vraag die de Rechtbank Rotterdam moest beantwoorden was dus of de “Bow Jubail” in dit geval wel of geen wettelijke rente verschuldigd was over de vijf jaar tussen de olieramp en de dag van fondsstelling.

Leemte in het verdrag

De Rechtbank zocht voor het antwoord op deze vraag in het CLC-verdrag, maar kwam tot de conclusie dat er in dat verdrag niets geregeld is over een eventuele wettelijke rente over de periode tussen het incident en de dag van fondsstelling. Dit gebruikte de “Bow Jubail” dan ook als argument om geen wettelijke rente aan haar beperkte aansprakelijkheid toe te voegen.

Bovendien, zo stelde zij, spreekt het CLC-verdrag vrij duidelijk over een maximumaansprakelijkheid van €20 miljoen. Uit het bijvoeglijk naamwoord “maximaal” valt af te leiden dat er bovenop die €20 miljoen geen wettelijke rente verschuldigd is, aldus de “Bow Jubail”. Anders zou die maximale aansprakelijkheid immers helemaal niet het maximum zijn.

Daartegenover stelde de Rechtbank dat het CLC-verdrag deze rente ook niet expliciet uitsluit. Er is dus sprake van een leemte in het verdrag. De vraag is of het Nederlandse recht, in het bijzonder de Wet aansprakelijkheid olietankers (Waot), deze leemte mag opvullen. Artikel 9 lid 2 van de Waot verwijst immers naar bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waar in artikel 642c lid 2 sub a en b bepaald is dat wettelijke rente weldegelijk verschuldigd is.

De Rechtbank stelt dat buiten kijf staat dat de CLC-fondsstelling door Nederlands procesrecht wordt beheerst. Dit wordt eenvoudigweg duidelijk door de verwijzing in de Waot naar het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit is ook zo bij de fondsstelling volgens het LLMC-verdrag. Tenslotte heeft het CMI zogenaamde guidelines aangenomen waaruit dezelfde conclusie volgt.

Dit brengt de Rechtbank tot het oordeel dat weldegelijk rente verschuldigd is over de maximale aansprakelijkheid van €20 miljoen. Te meer omdat de Waot deze bepaling niet expliciet uitsluit, hetgeen de Waot wel doet wat betreft andere bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (zoals art. 642e Rv). 

Een laatste reden om toch wettelijke rente te rekenen over de periode tussen de olieramp en de dag van fondsstelling heeft te maken met het volgende. Zou die rente niet verschuldigd zijn, dan heeft de olietanker er anders belang bij om zo laat mogelijk fonds te stellen. Het totale aansprakelijkheidsbedrag zou dan in de loop der tijd immers steeds minder waard worden.

Conclusie

De uitspraak van 25 oktober van de Rechtbank Rotterdam laat zien dat de letterlijke tekst van een verdrag, hoewel belangrijk, niet altijd doorslaggevend is bij de beantwoording van belangrijke juridische vragen. De Rechtbank heeft verschillende interpretatietechnieken tot haar beschikking om uiteindelijk erachter te komen wat de (internationale) wetgever bedoeld heeft.

Voor de volledigheid moet erbij worden gezegd dat de “Bow Jubail” nog tegen deze beslissing in beroep kan gaan. Dit zou voor nog meer vertraging zorgen in het uitkeren van het uiteindelijke schadebedrag. Of de schuldeisers van de “Bow Jubail” te vroeg hebben gejuicht, zal de tijd dus moeten uitwijzen.

Erik Klinkhamer

Bekijk alle posts over:

Ga naar de inhoud